Synchroonliefde werd op 7 december 2019 feestelijk boven de doopvont gehouden in jazzclub La Conserve in Leuven. 

Theatermaker Stijn Devillé (Het Nieuwstedelijk) leidde de bundel in en interviewde de auteur. Schrijfster Charlotte Van den Broeck liet gedichten van Synchroonliefde in dialoog gaan met enkele van haar eigen gedichten en las nadien samen met Peter voor uit de nieuwe bundel. Muzikanten Karel Cuelenaere en Cyrille Obermüller zorgden voor intermezzi met jazz.

 

Peter Mangel Schots en Stijn Devillé in gesprek

   

Peter Mangel Schots en Charlotte Van den Broeck lezen voor

 

Karel Cuelenaere aan de piano en Cyrille Obermüller met de contrabas

 

De openingsspeech van Stijn Devillé, artistiek leider van Het Nieuwstedelijk:

Het is moeilijk om het vandaag niet over politiek te hebben. Ik bedoel. Het is 2019. En we gaan hier eventjes een dichtbundel presenteren. Wat draagt dat bij? In economisch opzicht, bedoel ik dan.

Ik wil de pret niet drukken, maar de kans dat dit een kassucces wordt, lijkt me veeleer klein. Om een vooraanstaand fractieleider te parafraseren: Wie aandelen heeft in deze onderneming, zou ik aanraden om ze zo snel mogelijk van de hand te doen.

In het huidige economische en politieke bestel, wordt het bedrijven van kunst stilaan een verdachte zaak. Kunstenaars wordt gevraagd op te houden met te luiwammesen in de hangmat van het sociale profitariaat. En welke kunstvorm associëren we nu meer met luiwammesen in een hangmat dan de dichtkunst? Kunstenaars worden vandaag aangespoord ondernemerschap aan te wenden.

Ondernemerschap. Zonder ondernemerschap zijn wij niets. Daar ben ik het overigens helemaal mee eens. Dat is schrikken. Omdat wij allemaal alle dagen aan het ondernemen slaan. Ook Peter Mangel Schots. Want de dichter die zijn pen oppakt, onderneemt iets. Als hij zijn pen niet oppakt, gebeurt er niets. Dan blijft het blad onbeschreven.

Peter Mangel Schots, nu vertel ik waarschijnlijk niets nieuws, is zelfs twee ondernemers. Met een website. De ene Peter Mangel Schots is dichter, schrijver, schrijfdocent. De andere Peter Mangelschots is redacteur, journalist en vertaler. Toegegeven, dat lijkt allemaal wel heel erg op mekaar, maar hey, je eigen USP goed weten te verpakken, is het keurmerk van de ware ondernemer. (Peter, ik zou er nog copywriter aan toevoegen, als ik jou was).

Maar goed, desalniettemin, je moet vandaag al een lefgozer zijn om een dichtbundel op de markt te brengen. Het getuigt van een gezonde dosis ambitie, zelfverzekerdheid, doorzettingsvermogen ook. Allemaal zaken die Peter ten overvloede tot zijn karaktereigenschappen mag rekenen. (Ik ging ervan uit – misschien is het een vooroordeel – dat presentaties van poëziebundels doorgaans wat heilig zijn. En dat wringt een beetje met mijn tegendraads karakter. Dus als ik hier dingen zeg waarvan uw wenkbrauwen fronsen, excuus alvast.)

Kunstenaars wordt vandaag ook aangerekend dat ze in een ivoren toren leven, dat ze niet maatschappelijk betrokken zijn. Zo’n ivoren toren in combinatie met een hangmat, lijkt me overigens een riskante onderneming. Maar passons. Dat van die ivoren toren is een cliché dat heel vaak precies over dichters de ronde doet. Maar laat maatschappelijke betrokkenheid nu net de rode draad zijn door Peters eerste bundel, We zijn er nog allemaal. Dat het niet over hém gaat, het dichtertje achter zijn schrijftafeltje, met zijn gevoeltjes, in dat torentje, maar over ons allemaal, over het “wij”, klonk al uit de titel van Peters debuut.

Ook de titel Synchroonliefde, doet al vermoeden dat het hier niet over één enkel persoon zal gaan. En de eerste cyclus in de bundel, De rekenaar, is een soort day in the life, een Lennon-&-McCartney-achtige lezing van de ratrace waarin onze levens gevangen zijn.

Deze cyclus is mijns inziens overigens een beetje een vreemde eend in de bijt. Inhoudelijk en vormelijk. Omdat hij duidelijk maatschappijkritisch is, maar ook: omdat ik hem luid hoor in mijn hoofd. Aan een rotvaart. De minuten tikken door, de dag raast voort, treinen en metro’s denderen voorbij.

Ik vind de cyclus atypisch, omdat hij volgens mij het best tot zijn recht komt als je hem aan diezelfde rotvaart probeert te lezen. Dan openen zich schokkerige beelden in mijn hoofd, zoals je in een flits toch iets helder kan zien, als je probeert dingen te onderscheiden in een rijdend metrostel.

Meestal ontvouwt poëzie zijn geheimen in traagheid – maar in De rekenaar worden betekenissen net zichtbaar bij een snelle lezing, zoals een hond iets beter ziet wanneer het beweegt dan wanneer het stilstaat, of zoals je in prentenboeken tussen zwarte verticale lijnen een tekening kunt zien oplichten van een bewegend paard. Of zoals de lanterne magique pas magisch wordt als ze tolt en tolt.

Dat ik hier misschien iets te lang bij stilsta, heeft allicht te maken met mijn eigen schrijfpraktijk. Ik ben toneelauteur. En in het theater heeft de toeschouwer slechts één enkele luisterkans. De tekst moet helder klinken in één enkele ooropslag.

Terwijl een groot Frans romancier zei – ik weet niet meer wie, was het Flaubert, of was het Proust? – dat hij verlangde dat zijn zinnen met evenveel zorg zouden gelezen worden als hij ze had geschreven. In het theater kan dat niet. Een zin kan nu eenmaal niet zo traag worden uitgesproken als hij werd geschreven.

Terwijl in gedichten! Poëzie dwingt tot traagheid, laat zich niet opjagen en onttrekt zich, net als een pianokwartet van Mozart, op die manier aan de wetmatigheden van de economie, van de arbeidsproductiviteit. Het duurt zolang het duurt, je kunt het niet dwingen sneller te gaan. En dat is allicht wat de rekenaars op deze wereld zo enerveert. De dichter verdicht, hij legt betekenis op betekenis, die de lezer als de rokken van een ui moet afpellen, lezing na lezing. Het is een spel, een zoektocht, een voortdurende oefening, tussen dichter en lezer.

Ook Peter verstaat de kunst om heel eenvoudige dingen ingewikkeld uit te leggen. Synchroonliefde. Ik had er eerlijk gezegd nog nooit over gehoord. Ik dacht dat het een soort eufemisme voor polyamorie betrof. Tot ik inzag dat het eigenlijk gaat over iets heel normaals, iets heel menselijks: bijvoorbeeld je kinderen graag zien, gelijktijdig, allemaal op evenwaardige wijze. Redelijk kunstzinnig wel, zoals synchroonzwemmen. Maar dat noemden we vroeger natuurlijk ook gewoon waterballet.

Excuus, ik jaag Peter gewoon een beetje op stang.

Net als in We zijn er nog allemaal, gaat Synchroonliefde over ons, over het “wij”. Hoewel deze bundel veel persoonlijker is, veel intiemer. Want al suggereert de titel dat het over de liefde gaat, de bundel handelt ook (of misschien nog meer) over afscheid, over observatie, over de dood, over allerlei overgangen in het leven. Daartussen schemert het beeld van de aarzelende, zoekende mens. Die de ene dag angstig slapen gaat, en de volgende groots en meeslepend.  (Er komt me nu plots een beeld van mijn geliefde voor ogen, die zich breed uitgestrekt het bed kan toe-eigenen.)

Peter zoomt in op schijnbaar dagelijkse gebeurtenissen en beschrijft met de grootste zorgvuldigheid en met het grootste medevoelen en kwetsbaarheid hoe die gebeurtenissen soms vederlicht kunnen zijn als het wapperen van linnen aan een drooglijn en soms diep kunnen snijden als een scherf gebroken porselein.

Peter staat stil. Hij staat stil bij het leven. Hij observeert. Hij neemt het appel waar in het gelaat van de ander. Op die manier zingt niet alleen Levinas mee op de achtergrond, maar ook Leonard Cohen en zelfs Frank Vander linden & De Mens. Synchroonliefde is een ode aan de observatie van het leven, aan het zien van de ander.

Sommige passages zijn onbeschaamd romantisch. Hoe een kind met grote verwondering naar de liefde van zijn ouders kijkt. Ik vind het bijna hartverscheurend. In de tiendelige cyclus waaraan de bundel zijn naam ontleent, wisselt Peter subtiel bij elk gedicht van perspectief: van eerste persoon, naar tweede, naar derde persoon. Van enkelvoud naar meervoud en terug. Het tekent een leven van de geboorte van het kind, tot de dood van de vader. Een belangrijk thema in deze bundel.

Peter tekent trefzeker en ontroerend de breuken en de barsten in dit porselein-voor-elke-dag. Op die manier is de bundel zelf een vorm van kintsugi. Kintsugi betekent letterlijk ‘de gouden herstelling’. Het is een Japans gebruik, waarbij gebroken vaatwerk wordt hersteld door middel van een mengsel van lijm en goud: het gebroken object wordt zo waardevoller dan het ongeschonden object.

Is elk gedicht over de dood er willens nillens een romantisering van, een esthetisering: dan weet Peter Mangel Schots die klip in deze bundel erg mooi te omzeilen, door er zijn eigen versie van kintsugi op toe te passen: al zijn ze verguld, hij laat de barsten zien.

Het lijkt me een eerlijke strategie om met de dood en met het leven om te gaan. Er spreekt sereniteit uit, mededogen, begrip, herkenning en traagheid. Al die waardevolle dingen, waarom ik me graag met een gedicht terugtrek in mijn hangmat. Om er alle facetten van te ontdekken, de lagen af te pellen.

Laat ons dus vanavond openen, wat de dichter heeft gedicht. Laat de rekenaars maar rekenen.