- zaterdag 14 maart, 19 uur -
De stad klinkt zoals het dorp van mijn jeugd op een late zomeravond, net voor het donker wordt. In de frisse lucht fluiten vogels. De huizen zijn gesloten, de meeste rolluiken al neergelaten. Hier en daar brandt licht en staat de tv aan. Een enkele auto, die dubbel zo luid ronkt, het echoot bijna. Een gezin wandelt naar huis.
Aan het grote speelplein zitten enkele jongeren in een hoekje op de trappen. Ze zijn op één hand te tellen. Wat verder zit een stelletje. De Dijle stroomt als een donkere streep door de stad, je hoort het water. Een struise man in een fluogele arbeidersbroek laat zijn hond uit. Wat verderop staat nog een enkel kraam van wat een gedecimeerde markt moet zijn geweest.
In de Wieringstraat zit het populaire restaurant potdicht. Achter het raampje naast de deur hangt een briefje waarop uitgelegd wordt dat het vanwege COVID-19 is, en hoe je afhaalmaaltijden kunt regelen.
Door kleine straatjes kom ik dicht bij het oude centrum. Eerst passeer ik nog het nieuw aangelegde Helleputteplein. Er is niemand. Boven de huizen is een streep donkerblauw te zien en ik denk even dat het geen zeven uur ’s avonds is maar vijf uur ’s ochtends, zomer, de zon komt op en zo meteen kan een postbode langskomen.
En ja, drie straten verder kan ik een fietser horen fluiten, geen andere geluiden werpen zich ertussen en ik ben al bijna in het centrum. Vlak bij de Oude Markt staat een jongeman in een frituur, zeker twee meter van de toog verwijderd. De frieten bakkende Aziaat maakt weidse armgebaren.
Op de Oude Markt is er zo goed als niemand. De langste toog staat droog. Enkele mensen kruisen de markt met een zak afhaaleten. Op de hoek van de Muntstraat heeft ook het hamburgerrestaurant een papier met TAKE AWAY opgehangen. In het midden van de felverlichte lege zaak staat een eenzame dienster mistroostig naar buiten te kijken. Enkele huizen verder, in de sushibar, is er wel volk. Vijf mannen hangen er aan de toog, misschien personeel. Ze lachen maar hebben hun jassen aan, zoals de Joden van Mozes staande en met reiskleren aan dienden te eten, klaar om te vertrekken.
Halverwege hangen aan mijn oude stamkroeg nog de papieren van de tijdelijke sluiting en een verwijzing naar de pop-upbar wat verderop. Ik heb de Muntstraat op alle uren van de dag gekend, maar ik heb ze nooit zo verlaten geweten als nu. Tot plots, op het eind van de straat, een jonge hardloper in korte broek de hoek om snelt. Wat verderop in de Tiensestraat staan enkele fietsers van Deliveroo en een oranje concurrent voor een etenszaak te wachten op bevoorrading.
De drukste bushalte van de stad is leeg. Ik sla de straat in die terug naar mijn thuis leidt. En plots, waar die de Rijschoolstraat kruist, komen drie bussen na elkaar voorbij, met in elke zeker tien reizigers. Ik vraag me af waar ze opgestapt zijn. Zij vragen zich ongetwijfeld af wie hen daar staat aan te gapen. Dan komt er een auto aangereden die de laatste parkeerplaats inneemt, de bestuurster dooft de lichten en blijft zitten.
In de etalage van een winkel in geschenkartikelen zie ik de schort die ik daar al enkele keren heb zien hangen – ofwel geraakt hij niet verkocht ofwel is hij juist erg populair. Er staat WEEKEND op, met daaronder een bijna gevulde progressiebalk en LOADING...
Maar het weekend zal niet opgeladen geraken. Ik vraag me af wanneer het dat opnieuw zal doen.