Het manuscript van de roman waar ik de afgelopen vijf jaar aan heb gewerkt (naast de poëzie) heb ik voor onbepaalde tijd in de lade gelegd. Dat is best een pittige beslissing geweest. Het goede nieuws is dat er hopelijk iets moois voor de in plaats komt.
Die roman, die als werktitel Perceval kreeg, ging over onderwerpen die mij altijd geïnteresseerd hebben, een ongewone liefdesgeschiedenis, radicalisering, schaken, Joegoslavië. Het basisverhaal was al oud, de thema’s zijn er gaandeweg ingeslopen. Ik heb het door de jaren herwerkt en bijgestuurd, maar het werd op den duur te veel patchwork. Wat op de ene plaats werd opgelapt vertoonde elders nieuwe scheuren.
Het manuscript is de voorbije maanden door enkele deskundige handen gegaan en hoewel het zeker bijval oogstte, werden er ook mankementen blootgelegd. De conclusie was dat Perceval mogelijk niet het beste boek is dat ik op dit moment in me heb. Dat kan gebeuren, maar het was niet gemakkelijk om me daarmee te verzoenen.
Ik had het nog een keer op de schrijftafel kunnen leggen, maar dat wrong. Omdat ondertussen een tweede verhaal zich opdrong – het leek soms of ik van twee romans moest bevallen. Dat andere verhaal heeft als uitgangspunt het oorlogsdagboek van mijn grootvader, dat ik hier een jaar geleden in ruwe, onbewerkte staat deelde.
Om die dagboeken eer te bewijzen in een goede roman nam ik jaren geleden de beslissing om eerst een andere roman te schrijven. Die zou me de ervaring geven voor een tweede, beter boek. Of dat een verkeerde beslissing was, zal ik nooit kunnen zeggen. Ik heb met Perceval alleszins mijn vingers geoefend. En ik heb zin om dat verhaal van mijn grootvader te vertellen.
Maar om dat eerste manuscript aan de kant te leggen heb ik wel wat moed uit het onderste van de kan moeten schrapen. Het is na jaren opnieuw beginnen. Het hielp daarbij dat ik dat nog ooit gedaan heb. Toen ik negentien was, heb ik mijn studies wiskunde stopgezet om aan taal- en letterkunde te beginnen. Die beslissing borrelde toen al even en op een nacht in september verliet ik in mijn geboortedorp een fuif waar ik amper iemand kende en ging ik twee uur lang door de nacht dolen. Tijdens die nachtelijke wandeling heb ik de knoop toen doorgehakt. Zonder de avondklok was het nu vast opnieuw zo gegaan.
Ik wil bij deze ook iedereen bedanken die op een of andere manier steun, klankbord en kritische stem is geweest bij dat eerste manuscript en ik hoop dat ik ook de komende jaren – het zullen er wel geen vijf zijn ditmaal – nog op jullie mag rekenen.
(Nu ik deze herinnering ophaal, valt me plots in dat die fuifzaal van toen het repetitielokaal was van een fanfare. Die fanfare had de omineuze naam Moed en Volharding.)