Ik heb vannacht weer aan Saas-Almagell gedacht. Het overkomt me de laatste tijd vaker, wanneer ik midden in de nacht wakker word en moeilijk weer kan inslapen. Saas-Almagell is het verste dorpje in de vallei waarin ook het mondaine Saas-Fee ligt.
Saas-Almagell was de tweede reis die we met ons gezin maakten. Met de nachtbus naar Zwitserland, waar ik bij zonsopgang voor het eerst bergen zag. We maakten bescheiden wandelingen, meestal met de kabelbaan naar boven en te voet naar beneden. We daalden af vanuit Kreuzboden, waar je een fenomenaal uitzicht hebt op de hoogste bergen van de Alpen. We deden de Kapelletjesweg, een wandelpad tussen Saas-Fee en Saas-Almagell met, vanzelfsprekend, een aantal gebedshuisjes langs de kant – toen had ik nog nooit van Louis Paul Boon gehoord.

Waarom denk ik daar tegenwoordig aan?
Wil ik ’s nachts weer in slaap geraken, dan moet ik mijn malende gedachten tot rust brengen. Manieren genoeg. Mijn ademhaling reguleren. Me bewust zijn van elk lichaamsdeel. Me begeven naar een plek van volstrekte rust. Een plek hoog in de Alpen. In de duisternis van de slaapkamer, in de warmte van het bed, duw ik een luik open. Ik kruip erdoor en bevind me op een zonovergoten bergflank in Kreuzboden en in de diepte ligt Saas-Almagell. Aan de overkant van het dal Saas-Fee en de toppen van de Täschhorn, de Lenzspitse, de Dom. Ik daal niet af. Ik blijf zitten, kijk naar de sneeuw en de gletsjers, val ter plekke in slaap. Uiteindelijk toch.
Soms bekruipt me de lust om Saas-Almagell te verkennen met Streetview. Zou ik ons hotel aan het bruggetje herkennen? Het pleintje waar de nationale feestdag werd gevierd en vuurwerk afgestoken? Iets houdt me tegen. Misschien de bezorgdheid om de betovering te verbreken. Om geen rust meer te vinden op de bergflank, hoog boven dat dorp dat nu alleen in mijn herinnering bestaat.