Een oude man komt plots langs mij gezeild in het centrum van de stad. Hij zegt iets, ik ben verrast door de plotse aanspreking. ‘Ik wilde u niet doen schrikken’, zegt hij luid. ‘Ik wilde u gewoon een goeiedag wensen en dan misschien uw glimlach bewonderen en dat het op een of andere manier een steun mag betekenen.’
Hij ziet eruit als een van de figuren op Rubens’ Aanbidding der Wijzen, de man aan de linkerkant met de wilde baard en de rode mantel, die in een album van Suske & Wiske uit het schilderij stapt. Alleen draagt deze man een bril en een korte rode jekker, goed gewatteerd. Nog voor ik hem ook een goeiedag kan toewensen, ratelt hij verder. ‘Of zoals onze goede vriendin Greta Thunberg het zegt…’ Ik begrijp er niets van, hij citeert haar in het Zweeds. Meteen gooit hij er meteen de vertaling achteraan maar het gaat zo snel dat ik het nog altijd niet begrijp.
‘Ik spreek geen Zweeds’, glimlach ik. ‘Ik wel’, zegt hij. ‘Niet om erover te stoefen hé. Ik ben lid van de Zweedse kerk in België. Hij draait zijn rug naar me toe, op de rode jekker staat BE en daarachter nog een woord dat ik niet ken, Zweeds allicht, ik kan het maar even zien.
‘Ik wil u zeggen dat ‘be’ in het Zweeds trouwens bidden betekent, maar dat terzijde.’ Zonder onderbreking, haast zonder ademhalen, begint hij over paus Franciscus, over vrede en verbinding op het sterrenschip Aarde dat door het heelal zeilt. Zijn stem wordt luider, het duizelt me, ik kan slechts hier en daar woorden aan elkaar knopen, de man spreekt met de gejaagdheid en het volume van een bladblazer. ‘God heeft twee handen aan de wereld, een vanonder om ons te leren en een van boven om…’ Wanneer hij toch even een fractie van een seconde zwijgt, kan ik zelf iets zeggen. ‘Dan is het voor u vandaag vast een hoogdag, met het bezoek van de paus?’ ‘Jaja, maar ik ga niet kijken.’ Hij betoogt dat we de kerkvader moeten zien als leidsman en vertrouwen als verbinder. ‘En niet aangapen als een aapje in de zoo. Gelukkig komen we niet allemaal op dat idee haha! Er zouden geen elf miljoen mensen in het Koning Boudewijnstadion binnen kunnen.’
Ten derden male krijg ik er wat tussen. ‘Dan wens ik u een fijne dag toe.’
Hij is ondertussen al meters verder. Ons gesprek, of laten we het zijn monoloog noemen’, heeft geen drie minuten geduurd.
‘Jaja’, wuift hij me nog na. ‘Jaja, daar was het mij maar om te doen.’