Er klopt iets niet aan de dag. Een laatnamiddagwandeling over de Hagelandse hoogvlakten, de zon die zomerse warmte afgeeft, maar laag staat en verblindend zwarte vlekken maakt die eigen zijn aan de winter. Ik word buiten de tijd geplaatst, zoals een zonsverduistering overdag donkerte geeft, zo lijkt dit een laat zomeravondlicht te zijn, terwijl het nog geen vijf uur is. Er klopt niks van, de boer staat de warmte uit de lucht te kijken en fluit zijn twee honden terug. Dat we ervan moeten profiteren, zegt hij.
Lange slome schaduwen vallen over het pad, de dag die nog niet wil eindigen en toch moet. Het licht van een sprookje, warmte die niet hoort bij het licht, een landschap uit een fantasyfilm. Met plots aanzwellend geronk: een reuzenzwerm torren, het kan niet anders want de snelweg is te veraf. Het geronk neemt bocht na bocht toe. En dan komen van tussen de maïsstengels, groots en indrukwekkend, de scharen van een pikdorser geschoven, die net halt houdt aan de weg. Maïs oogsten bij 25 graden, er klopt niks van.
Het is een heerlijke tocht, overal eindeloze vergezichten in licht of tegenlicht, van het ene kasteel naar het andere, over droge wegen, behalve die ene, beschaduwd, die drassig naar aarde en wijn geurt. Zo mooi.
Zo goed kan het niet zijn.
Het is 16 oktober. De avond valt snel terwijl de warmte de zomerillusie in stand houdt.
Neen, goed kan het niet zijn.
Als kind maakte ik 1 novembers mee waarop de koude een grijze deken was en de vorst de chrysanten opvrat.
De maïsstompen staken als tandenstokers in de muil van koning winter.