Een goede bankdirecteur is ook je biechtvader, net zoals je huisarts, en vroeger meneer pastoor. Hij luistert, knikt begrijpend en geeft de absolutie – tegen een zekere prijs, dat spreekt. Penitentie moet er zijn.
Ik heb zo’n goeie financiële biechtvader, via zijn vrouw jarenlang bevriend met mijn ouders. Deze week was ik bij hem. Maar degene die dit keer iets op zijn lever had, was hij. Zijn ergernis: regeltjes.
Voor een simpele update van mijn dossier moet hij het ene na het andere scherm voorbij klikken en tientallen vakjes aanvinken. Nieuwe regels. ‘Bedoeld om een profiel van de klant op te maken,’ zucht hij, ‘terwijl ik maar vijf minuten met iemand hoef te praten om te weten wat zijn noden zijn.’
Hij steekt zijn handen uit met de vingertoppen tegen elkaar. ‘Zo maken ze het: almaar meer regeltjes, almaar minder vrijheid.’ Vernauwing, controle, een fuik waar je in vast zwemt. ‘Terwijl het zo zou moeten zijn’, zegt hij, en hij spreidt zijn armen als een trechter. Openheid, mogelijkheden. ‘Alles is zodanig gereglementeerd dat niemand nog wat durft te ondernemen.’ Hij vouwt de armen om zich heen als een weerspannige in een dwangbuis. ‘Iedereen gaat zó zitten.’
Ik denk aan besparingen en bezuinigingen, hoe men de economische vijver laat opdrogen tot een plonsbadje. Aan de ontslagen die op dat moment al gevallen zijn, en nog niet aan degene die er later in de week zullen komen.
Wanneer hij uitgevinkt is, vraag ik of ik voor die toekomstige verrichting gewoon een mail mag sturen. Of moet ik langskomen voor een handtekening? Hij schudt het hoofd. ‘Neen hoor. Eigenlijk wel, maar ik doe het gewoon zo. Ze maken het ernaar.’ Het mag eigenlijk niet. Regeltjes. Maar het is zijn kleine verzet tegen de bureaucratie, laat hij verstaan. Zijn persoonlijke vorm van rebellie. Hij gniffelt er zowaar bij. Op zijn oude dag weer een rebel.
Dan klikt hij de browser dicht en slaat hij We zijn er nog allemaal open. Een maand of twee geleden aangeschaft, hij houdt wel van cultuur. Over die bundel moet ik hem toch eens een en ander vertellen, want hij spartelt er wat paniekerig in rond. Taal is al niet zijn sterkste vak, zegt hij, en poëzie een taal die hij niet spreekt.
Regel na regel breek ik voor hem de fuik af waarin hij vast gezwommen is, spreek over invalshoeken en uitgangspunten, over voelen en begrijpen, over het cadeau dat je de werkelijkheid geeft door ze eens op een andere manier te bekijken.
Hij luistert en knikt begrijpend. Enthousiast opeens.
Ik krijg de absolutie. Geen penitentie vandaag.