Het voelde wat als thuiskomen in Oostende. Tegenover twee jaar geledenwas de modder verdwenen, ingeruild voor een strakke zeewind. Geert Van Istendael, voorzitter van de tweejaarlijkse Poëzieprijs van Oostende – en op eigen verzoek demissionair – begon zijn speech met een knallende blikseminslag. Letterlijk, al sloeg zijn mededeling dat er voor deze editie 1462 gedichten waren ingezonden, ook wel in. Wat een titanenwerk voor een jury. Respect. Chapeau.
En wat prettig dat er tussen de tien genomineerden nog drie bekenden zaten: Anna de Bruyckere, Julia Beyrinckx en Erwin Steyaert, de uiteindelijke winnaar. Wat een ontdekkingen ook tussen de overigen, Rinske Kegel, Hilde Wijnen, Johan Wambacq… Ergo: wat een eer om de tweede prijs, de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen te kunnen wegkapen (kapen, een woord op maat van de hier vaak aanspoelende Antwerpse bard PHH).
In ruil voor mijn ‘Pools boeket’ kreeg ik een Oostends boeket, dat om te overleven (ik bleef nog een weekend in West-Vlaanderen) nu prijkt in de vaas van een van de receptionistes, die bleek een voormalige Heistse (op-den-Berg welteverstaan) te zijn en een jaar of veertig geleden een oud-lief van PP Michiels. Ook aan zee is de wereld klein. Tel daarbij nog op dat je iemand terugziet die je vijftien jaar of zo niet hebt gezien: wat draait de wereld soms raar onder een westerstorm.
Mijn gedicht dan. Zoals de Oostendse bloemen overleefden, probeerden ook de Poolse dat ooit te doen. Op hun eigen manier. Ruim acht jaar geleden is het dat ik ginds was, in de vlakten rond Kraków. Het nam zijn tijd om dat in poëzie te laten neerslaan:
Pools boeket
Ze komen uit de weiden ’s ochtends
wanneer de avond vanzelfsprekend
nog ongeschonden zal zijn
of uit een kleine ambachtswinkel
met een deur half uit de hengels en
een kind dat in de achterkamer schreit
of groeiden langs de bielsen
op een spoorwegberm tussen
distels, brandnetels en klit.
Tegen een kampwand markeren ze nu
klaproosrood en gouwegeel twee pasfoto’s
als vakjes op een bingokaart, twee nummers
die door het spel van langs hen heen
schuivende bezoekers weer even luidop
namen krijgen. Amelia. Tadeusz.
(Dit gedicht zal, onder de titel ‘Tussen de distels’ en samen met drie andere, in maart verschijnen in een speciale editie van het poëzietijdschrift Het Liegend Konijn, Themanummer Oorlog. Het Liegend Konijn neemt uitsluitend ongepubliceerd werk op, maar hoofdredeacteur Jozef Deleu gaf me de toestemming om het hier toch al te laten lezen – waarvoor dank. Het speciale Oorlogsnummer wordt overigens voorgesteld op 22 maart om 15 uur in het stadhuis van Leuven, met voordrachten van de fine fleur van Vlaamse en Nederlandse dichters – een aanrader.)