Aan de rand van de parking stopt een net stadsautootje vlak langs me. Het raampje gaat naar beneden.
‘Sorry, sir. Do you speak English?’
Een vriendelijk zuiders gezicht kijkt me hoopvol aan.
‘Yes, I do.’
‘Good morning, sir. You know the road to Zaventem, the aeroport?’
In het centrum van Leuven, in dit geval het Sint-Jacobsplein, komt het nog wel eens voor dat iemand de weg vraagt. Naar de Ierse Predikherenstraat bijvoorbeeld, naar het De Becker-Remyplein, of de Rijdende-Artillerielaan. Of naar de Gamma. Maar hoe verzeil je in het stadscentrum als je naar de luchthaven moet? We zullen de sukkelaar gauw even helpen.
Dat hij op de E40 moet zien te geraken. Hier meteen links en dan rechts. Achter die rij huizen kom je dan aan een kruispunt met lichten, linksaf, vijfhonderd meter volgen tot aan de volgende lichten, dan ben je aan de Ring. Naar links en bij de volgende lichten rechts en je rijdt recht de snelweg op.
Hij blijft me vriendelijk aankijken. Geen ‘Can you repeat that, please?’ Ongetwijfeld een olifantengeheugen.
‘And how far is it, Zaventem?’
Dat valt best mee, zeg ik hem, een twintigtal kilometer. Met het luwe verkeer op de middag is hij er binnen het halfuur.
Hij lijkt opgelucht.
‘Are you from here? Are you belgian?’
Ben ik.
‘Do you speak Italian?’
Italiaans? Wat nog? En waarom? Zijn Engels lijkt me even oké als het mijne.
‘Un poco’, jok ik. En dan meer naar waarheid: ‘I can understand it a bit, but I don’t speak it.’
‘You know Novotel?’
Hoe zit het, wil hij nu naar Zaventem of naar het Novotel?
‘Yes, it’s close to the station’, zeg ik. ‘If you go here left and…’
‘No, no, I know where it is. I come from there.’
Ha zo. Fijn voor hem.
‘I work for an Italian firm, maybe you know: Giorgio Armani, fashion.’
Nu merk ik waar ik voordien niet op gelet had: hij ziet er met zijn stoppelbaard, oorbel en brillantine glad genoeg uit om inderdaad in het modewereldje te zitten. Of is het een geslaagde vermomming? Prompt begint hij aan een met wat Italiaanse woorden doorspekte uitleg dat hij net zes dagen in België gewerkt heeft en nu terug vliegt naar Milano. Hij toont me de voucher. Maar hij heeft nog drie uur blijkt nu, en dat is fijn want hij heeft nog wat kleren in de auto die hij kwijt wil.
In mijn achterhoofd valt een euro zo groot als een putdeksel. Was er een tijdje geleden niet dat verhaal van overladen handelsreizigers die op de luchthaven nog gauw een partij kookpotten van de hand wilden doen? Die dan achteraf van ondermaatse kwaliteit bleek te zijn. Hebben ze hun jachttrerrein verlegd van de luchthaven naar naburige steden en van kookpotten naar merkkledij?
Ik bedank hem vriendelijk, zeg hem naar waarheid dat zulke kleren niets voor mij zijn.
‘Money is no problem. I can give a cadeau maybe.’
Het begint almaar meer te stinken.
‘No, no, it’s just that I don’t wear that kind of clothes.’ En ik maak me ervan af met: ‘Happy to help you with the road directions.’
‘Okay, thank you.’ Hij heeft zijn tandpastaglimlach nog altijd niet verloren.
Ik stap verder, hij zet zijn wagentje weer in gang en rijdt verder langs de rand van de parking aan een tempo trager dan het mijne. Ik vraag me af of hij een ander slachtoffer op het oog heeft. Of is hij tóch…? Neen, dat kan niet.
Twee minuten en drie straten verder scheurt zijn wagentje langs. In plaats van de weg richting Ring slaat hij een kleinere straat in die is afgezet voor alle voertuigen ’uitgezonderd plaatselijk verkeer’.