Zondag liep hij nog bij mij aan de hand. Onderweg naar huis, na een bezoek aan zijn overgrootmoeder die hem vaak met mij verwart en mij met nog iemand anders. Een kinderknuistje in een grote hand, de hele weg. Dapper stappend, zonder klagen, omdat hij dat aan zijn papa beloofd had. Onderweg hoorde hij van de maan en de zon en hoe die elke dag een reis om de aarde afleggen, en van grote blaffende honden die we zouden tegenkomen en waarvan hij niet bang was. En hij leerde mij waar zijn juf woonde, want dat wist hij. Hij weet al veel, al is hij nog zo klein.
Maandag nam hij zijn broertje bij de hand, op diens eerste schooldag. Hij nam hem mee over de rode lijn waarachter de ouders en grootouders moeten wachten, de ooms en tantes ook, en hij troonde hem mee naar de gang, naar het klasje – niet het zijne, maar dat van de allerkleinsten. Tijdens de speeltijd nam hij hem mee naar zijn vriendjes en na schooltijd opnieuw naar de rode lijn waar de wereld van de school weer verandert in de wereld van thuis. Hij zorgde voor zijn broertje als een echte grote broer. Hij is tenslotte vier. En dat is al o zo groot.