Mijn vader bezocht ik vandaag voor de tiende keer met Allerheiligen. Mijn grootvader (langs moeders kant) ligt daar al meer dan dertig jaar. Het zijn zulke bakens geworden dat ik enkele dagen geleden schrok van de gedachte dat ook mijn grootmoeder daar nu al twee jaar haar plekje heeft. Het is ook vreemd, eigenlijk was ze er al een tijdje niet meer, voor ze doodging. Ik koppel haar elders zijn dus maar zelden aan het kerkhof.
Ik vroeg me af of ik te weinig aan haar dacht, en ook aan de anderen. Een vaag schuldgevoel. Hen op het kerkhof bezoeken doe ik ook niet vaak. Misschien schept het leven momenteel geen problemen waar zij een oplossing voor weten.
Neen, dacht ik dan, ik beeld me dat maar in. Ik denk gewoon niet zo vaak aan hen als doden, maar ze zijn levend en wel in mijn verhalen, gedachten en gesprekken. Wanneer ik mijn grootvaders dagboek vastneem, klapt een hele familiegeschiedenis open, zelfs zonder dat ik de bladzijden omsla. De verhalen dobberen met mij mee, kruipen over de bodem, schieten soms naar de oppervlakte.
Ze vergezellen me wanneer ik mijn moeder bezoek, langs het huis van mijn grootouders rijd, deze stukjes schrijf, soms kietelen ze mij in mijn dromen. Gisteren nog dampte in de bedrijfskantine dezelfde snert met rookvlees die ik at de dag dat mijn grootmoeder stierf, mijn laatste maaltijd met vlees.
Hoe zit dat, vroeg een collega, daar moet toch een verband zijn? Dat is er ook, maar niet één op één, en dat zei ik ook. Ik kon dat niet precies uitleggen. Dat heeft iets met liefde te maken. En weet ge: hoe dat de dingen van het hart gebeuren, ge kunt gij daar niet aan uit.